Categorieën
In dit werk gaat Augustinus in op enkele vragen van zijn oude vriend en geestelijk leidsman Simplicianus. Onder meer over het door Paulus in diens Romeinenbrief opgeworpen thema van genade en uitverkiezing. Een van de meest prangende vragen daarbij is: hoe valt het te begrijpen, laat staan te rechtvaardigen, dat God reeds tevoren, vooraf aan ieder menselijk doen en laten, de ene mens tot eeuwig heil en de andere tot eeuwig onheil heeft voorbestemd? Is dat niet louter willekeur?
De wijze waarop Augustinus deze thematiek belicht en uitwerkt is van een logische scherpte en een theologische draagwijdte welke haar weerga in het tijdvak van de Vroege Kerk niet kent. Vijftien jaar vóór het begin van zijn controverse met Pelagius heeft hij met dit geschrift zijn kerkelijk aanvaarde leer van de genade al in hoofdlijnen geschetst.
Ingeleid door Paul van Geest en vertaald door Izak Wisse.
ZGAN!